Weet je, ik ben bang om het kwijt te raken. Om hét kwijt te
raken, dat lidwoord. Ik maak lidwoordfouten waar het helemaal niet hoeft. Soms
twijfel ik over de simpelste woorden: zeg ik de of het been? Als jonge-maar-belegen-kaaskop!
Help! Hoe komt dit? Wat kunnen we eraan doen?
Eerst even een kort overzicht van de Nederlandse
woordgeslachten. Waar vroeger drie geslachten waren, mannelijk, vrouwelijk en
onzijdig, zijn er nu nog maar twee: mannelijk/vrouwelijk en onzijdig. Het
eerste geslacht gaat met ‘de’ en het tweede met ‘het’. Ook is er een verschil
met aanwijzende voornaamwoorden (die, deze, dat, dit) en bijvoeglijke
naamwoorden. Vergelijk ‘een groot huis’
met ‘een grote wasmachine’, maar dit
verschil steekt pas de kop op na het onbepaalde lidwoord ‘een’. In veel andere
situaties zien we niet eens een verschil tussen de geslachten, bijvoorbeeld als
er alleen ‘een’ voor het zelfstandig naamwoord staat of als het woord in
het meervoud staat. Het is dus helemaal niet gek dat de twee woordgeslachten
soms door elkaar gehaald worden.