woensdag 24 februari 2016

Lezen om te leren

Als Nederlander in 2016 lees je op een dag van alles. Bij het wakker worden kijk je als eerste naar de cijfers van je digitale wekker. In de keuken registreer je de letters op het hagelslagpak, het melkpak en de broodzak. Zodra je buiten bent lees je reclameborden, namen van bedrijven en teksten op verkeersborden. Al deze dingen lees je - als je dat al bewust doet - niet per se voor je plezier, maar meer voor de noodzaak. Het zijn korte teksten die je snel aanwijzingen geven.

Maar als we het nu hebben over langere teksten, dan zien we dat die heel anders worden gebruikt. Neem nou een boek. Afhankelijk van je dagelijkse bezigheden - scholier, student, werkende - gebruik je boeken verschillend. Over het algemeen kun je een grove verdeling binnen het type boeken maken: leerboeken en plezierboeken. Met die eerste categorie bedoel ik zelfhulpboeken, studieboeken, schoolboeken, et cetera. Die tweede categorie bevatten dichtbundels, romans, stripboeken en ga zo verder, boeken die je voor je plezier leest. De aanwezigheid van die laatste categorie is nu heel normaal, maar dat is niet altijd zo geweest!

Tot en met de veertiende eeuw gebruikte men het geschreven woord voornamelijk voor nuttige dingen die doorgegeven moesten aan volgende generaties. Het geheugen kan namelijk niet álle materie aan. Een groot deel van de geschreven teksten waren toentertijd dus ook ambtelijke teksten. Van de overige geschriften was ongeveer 70% religieus van aard en daarvan kun je dus ook zeggen dat het nuttig is, ter lering.

Philippe de Champaigne: The Annunciation, ca.1644
Dit leerde ik tijdens het college Boek- en tekstcultuur. Hiervoor las ik ook een artikel van Herman Pleij (die vandaag jarig is! Gefeliciteerd, Herman!). Hij schreef dat geestelijke figuren uit de middeleeuwen heel vaak werden afgebeeld met een boek in hun handen. Als de engel Gabriël bij Maria op bezoek komt om te vertellen dat ze een zoon zal baren die ze Jezus Christus moet noemen, zit ze net lekker in een verhaal. Nou ja, verhaal. Ze leest op die afbeeldingen hoogstwaarschijnlijk in het Oude Testament.

Lezende mensen zijn dus vrome mensen. Tenminste… dat is niet altijd het geval. Het is namelijk zo dat teksten in de middeleeuwen meestal werden voorgelezen. Met een groepje zat je bijeen te luisteren naar de voordrager. Maar zelfs als je alleen was, las je voor. Hardop lezen (vocaliseren) werd gezien als dé manier om de stof goed tot je te nemen. Lezen deed je dus vaak niet zoals nu, stil voor jezelf, in je hoofd. Sterker nog! Als je dat wél deed, las je misschien wel iets areligieus! Een avonturenroman of zo, stel je voor: Maria die de Walewein las! Een afbeelding van een afgezonderde lezer kon dus juist ook het tegenovergestelde effect hebben: godslastering.

Wat een verschil met nu! Maar dat verschil begon eigenlijk al bij de boekdrukkunst. Teksten konden toen makkelijker en goedkoper op papier gezet worden, dus verschenen er veel meer boeken. Anno 2016 hoeft niet eens alles meer gedrukt te worden. Een enorm deel van wat we lezen, bestaat slechts digitaal, zoals dit blogbericht. Deze verandering nam met zich mee dat niet alleen het núttige in leesbare tekst gegoten werd, maar ook allerlei totaal onnodige verhalen, de meeste niet eens waargebeurd. De geschreven tekst diende eerst voor kennisoverdracht van onderwerpen, ideeën en leren waarvoor het geheugen te vervluchtig was, maar nu kan alles wat je kunt zeggen in schrift omgezet worden. Is deze verandering en verrijking? Of worden we nu door al die teksten afgeleid van wat er echt toe doet en wat we echt moeten onthouden?

2 opmerkingen:

  1. Interessant! Zo las ik ook ooit dat bepaalde denkers in de oudheid (ik weet even niet meer precies wie) tegen lezen waren, omdat dat zou afleiden waar het werkelijk om draait in het leven. Een beetje net zoals sommige mensen dat nu met smartphones hebben ;)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ah, interessant gegeven! Bedankt voor je reactie.

    BeantwoordenVerwijderen